Gedachtenis van de heilige Augustinus (+ 430), bisschop van Hippo in het huidige Algerije en kerkleraar. Lees meer
Gedachtenis van de heilige Augustinus (+ 430), bisschop van Hippo in het huidige Algerije en kerkleraar.
Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.
Alleluia, alleluia, alleluia !
1 Tessalonisenzen 3,7-13
Daarom zijn wij nu, broeders en zusters, bij al onze nood en onderdrukking met troost vervuld door uw geloof. Wij leven weer op, nu blijkt dat u standhoudt in de Heer. Hoe kunnen wij God genoeg danken voor u, voor alle vreugde die u ons bezorgt ten overstaan van onze God? Dag en nacht bidden wij vurig dat wij u mogen weerzien en mogen aanvullen wat aan uw geloof nog ontbreekt. Mogen God zelf, onze Vader, en onze Heer Jezus onze weg bij u laten uitkomen. En moge de Heer uw liefde voor elkaar en voor allen steeds groter maken, even groot als onze liefde voor u. Laat Hij uw hart sterken, zodat u onberispelijk en heilig bent ten overstaan van God onze Vader, bij de komst van onze Heer Jezus met al zijn heiligen. Amen.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Het goede nieuws dat Timoteüs aan Paulus brengt over de gemeenschap van Tessalonika is blij en troostrijk nieuws, letterlijk "evangelie". Paulus voelt zich getroost omdat zijn werk vrucht draagt. En de herinnering die de Tessalonicenzen aan hem hebben en hun verlangen om hem weer te zien, doen Paulus bijzonder veel plezier; voor hem is het een concrete uiting van een gemeenschap die leeft in de geest van het evangelie. De communio is geen psychologische band, maar een vitale relatie die de gemeenschap met de apostel verbindt. Het volstaat dus niet dat een gemeenschap een "krachtdadig geloof" en een "onvermoeibare liefde" (cf. 1 Tes 1, 3) beleeft. Als ze in zichzelf gesloten blijft, "houdt ze niet stand in de Heer". Alleen in een effectieve, actieve en zichtbare communio met andere gemeenschappen komt de Heer volledig aanwezig onder de gelovigen. Het verlangen van de Tessalonicenzen om Paulus weer te ontmoeten en dat van de apostel om hen weer te zien drukken de concreetheid uit van gemeenschap die bestaat uit persoonlijke relaties, het onmisbare weefsel van de broederlijkheid. Paulus is vierhonderd kilometer van Tessalonika verwijderd en toch doet hij de moeite om hen te ontmoeten, misschien via zijn gezanten. De gemeenschap wordt gevoed en verstevigd door directe en persoonlijke relaties, waarin liefde, vriendelijkheid en beminnelijkheid tot uiting komen. Paulus herinnert zich misschien het gezicht van de christenen van de gemeenschap die hij liefhad en waar hij voor zorgde en weet niet wat hij God als dank moet aanbieden. Zijn liefde voor de kinderen die hij tot geloof heeft opgevoed wordt onmiddellijk een gebed, een "vurige" smeekbede, niet alleen dat hij hen spoedig weer mag zien, maar ook om "aan te vullen wat aan uw geloof nog ontbreekt". Paulus is zich er terdege van bewust dat de gelovige, net als elke gemeenschap, moet blijven groeien in geloof en liefde. De kennis van Jezus vereist dagelijks luisteren naar het woord van God. Paulus voelt een grote verantwoordelijkheid om hen in deze groei te helpen. Daarom vraagt hij God om "onze weg bij u te laten uitkomen", omdat "de satan het ons heeft belet" (1 Tes 2, 18). In zijn brief spoort hij hen aan om te groeien, overvloedig te zijn in liefde voor elkaar en voor anderen, zoals hij dat zelf ook voor hen doet. De liefde die God aan zijn kinderen schenkt, is als een bron die voortdurend water geeft en geen grenzen kent. Wie Gods liefde in zijn hart opneemt, leeft daardoor in Hem en bezit nu al de toekomst.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.