Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangenen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Exodus 14,5-18
Toen aan de koning van Egypte gemeld werd dat het volk gevlucht was, veranderden de farao en zijn hovelingen van gedachten en riepen ze uit: ‘Hoe hebben we de Israëlieten uit onze dienst laten gaan?' Hij liet dus zijn strijdwagen inspannen en nam zijn manschappen met zich mee: zeshonderd van de beste wagens en alle voertuigen van Egypte, elk met drie man bezet. Want de Heer had de farao, de koning van Egypte, weer halsstarrig gemaakt, zodat hij de Israëlieten, die onder de machtige bescherming van de Heer vertrokken waren, ging achtervolgen. Met alle paarden en wagens van de farao, met zijn wagenmenners en zijn legermacht, zetten de Egyptenaren de achtervolging in. Zij haalden de Israëlieten in terwijl zij gelegerd waren aan zee, bij Pi-Hachirot, voor Baäl-Sefon. Toen de farao naderde, zagen de Israëlieten ineens dat de Egyptenaren hen achterna gekomen waren. Hevige angst maakte zich van hen meester en zij riepen luid tot de Heer. En tegen Mozes zeiden ze: ‘Waren er in Egypte geen graven, dat u ons naar de woestijn hebt gebracht om te sterven? Wat hebt u ons aangedaan door ons weg te voeren uit Egypte? Hebben wij u in Egypte al niet gewaarschuwd: bemoei u niet met ons, laat ons maar in dienst blijven van de Egyptenaren? Het is beter om hen te dienen dan te sterven in de woestijn.' Mozes antwoordde het volk: ‘Vrees niet en blijf volhouden: dan zult u zien hoe de Heer u vandaag nog zal redden. Want vandaag ziet u de Egyptenaren nog, daarna zult u ze niet meer zien, nooit meer! De Heer zal voor u strijden; zelf hoeft u geen vinger uit te steken.' Toen sprak de Heer tot Mozes: ‘Wat roept u Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Uzelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en haar in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken, zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik mijn heerlijkheid bewijzen ten koste van de farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik mijn heerlijkheid bewijs ten koste van de farao, zijn wagens en zijn wagenmenners.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.
Alleluia, alleluia, alleluia !
De doortocht door de Rode Zee verdeelt de geschiedenis in het tijdperk vóór deze gebeurtenis en dat erna. Een parallel verhaal zal dat zijn van de oversteek van de Jordaan (cf. Joz 1, 10-18; Ps 114). De tekst toont Gods kracht tegenover de macht van Egypte. Het woord van God, gericht tot Mozes, zet de gebeurtenissen in beweging. Het volk luistert naar Mozes' woorden en begint aan zijn vlucht uit Egypte richting Palestina. De farao is woedend over het verlies van kostbare arbeidskrachten en voelt zich ten diepste vernederd door deze ontsnapping. Hij zet onmiddellijk de achtervolging in om hen te grijpen en naar Egypte terug te voeren. Het volk Israël, dat niets voorstelde tegenover de macht van Egypte, wordt, als het ziet dat het wordt achtervolgd en bijna wordt ingehaald door de Egyptenaren, bevangen door vrees. En zij richten tot de Heer hun klaagzang en tot Mozes hun protest. Zij hebben hun vertrouwen in Gods kracht verloren en voelen zich overgeleverd aan de overmacht van de vijand. De weg van de vrijheid, de keuze om God te volgen, is altijd een strijd en vereist altijd de bekering van ons hart, dat wil zeggen: op God vertrouwen. Hoe vaak geven we al niet op bij de eerste de beste moeilijkheid. Als het volk zich bedreigd ziet door de Egyptenaren achter hen en door de Rode Zee vóór hen, denken ze dat het met hen afgelopen is. En ze halen uit naar Mozes. Maar de Heer grijpt opnieuw in: Hij berispt ook Mozes, die zich door het gemor van het volk Israël op een dwaalspoor heeft laten brengen, en beveelt hem dat ze hun tocht moeten hervatten. De Heer die hen uit Egypte heeft gebracht, zal hen niet in de steek laten. De tekst vertelt over Gods wonderbaarlijke tussenkomst die daarop volgt. God zegt tot Mozes: "Uzelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en haar in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken". En de tekst zinspeelt op de nederlaag van de Egyptenaren, eveneens Gods werk. Wat onmogelijk lijkt, zal God volbrengen. En Israël kan de vrijheid tegemoet gaan.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.