Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Iedereen die leeft en in Mij gelooft
zal in eeuwigheid niet sterven.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Genesis 27,1-5.15-29
Isaak was oud geworden en zijn ogen werden zo zwak dat hij niet meer kon zien. Daarom riep hij zijn oudste zoon Esau bij zich en zei: ‘Mijn zoon.' ‘Hier ben ik', antwoordde Esau. Isaak zei: ‘Kijk eens, ik ben een oud man en ik weet niet hoe lang ik nog te leven heb. Neem daarom je wapens, je pijlkoker en je boog, ga eropuit en schiet een stuk wild voor mij. Maak dan een smakelijk maal klaar zoals ik het graag heb, en dien het op, zodat ik ervan kan eten; dan heb ik de kracht jou te zegenen voordat ik sterf.' Tijdens dat gesprek van Isaak met zijn zoon Esau had Rebekka staan luisteren. Zodra Esau eropuit was gegaan om een stuk wild voor zijn vader te schieten, Daarop haalde Rebekka de beste kleren van haar oudste zoon Esau, die zij in huis bewaarde, en liet haar jongste zoon Jakob die aantrekken. Over zijn handen en zijn gladde hals trok zij de vellen van de geitenbokjes. Vervolgens gaf zij het smakelijke maal met het brood dat zij toebereid had haar zoon Jakob in handen. Die ging naar zijn vader toe en zei: ‘Vader.' Isaak antwoordde: ‘Ja, wie ben je, mijn zoon?' Jakob zei tegen zijn vader: ‘Esau, uw eerstgeborene; ik heb gedaan wat u mij opgedragen hebt. Ga overeind zitten en eet van mijn wildbraad, dan zult u de kracht krijgen om mij uw zegen te geven.' Maar Isaak zei tegen zijn zoon: ‘Hoe heb je dat wild zo gauw kunnen vinden, mijn zoon?' Jakob antwoordde: ‘De Heer uw God heeft het op mijn weg gebracht.' Daarop zei Isaak tegen Jakob: ‘Kom eens wat dichterbij, ik wil je aanraken, mijn zoon, om te zien of je werkelijk mijn zoon Esau bent.' Jakob kwam bij zijn vader Isaak staan. Deze raakte hem aan en zei: ‘De stem is de stem van Jakob, maar de handen zijn de handen van Esau.' Hij herkende Jakob niet, omdat zijn handen even behaard waren als die van zijn broer Esau. Toen was hij bereid hem zijn zegen te geven, en hij vroeg nog eens: ‘Ben jij werkelijk mijn zoon Esau?' Hij antwoordde: ‘Dat ben ik.' Toen sprak Isaak: ‘Dien dan maar op. Ik wil eten van het wildbraad van mijn zoon; dan zal ik de kracht krijgen om je mijn zegen te geven.' Jakob diende op en zijn vader begon te eten; daarna bracht hij hem wijn en hij dronk. Daarop sprak zijn vader Isaak tot hem: ‘Kom hier, mijn zoon, en kus mij.' Hij kwam naderbij en kuste hem. Toen Isaak de geur van zijn kleren rook, sprak hij over hem deze zegen uit: ‘Ja, de geur van mijn zoon
is als de geur van een akker
die door de Heer is gezegend.
Dauw van de hemel zal God je geven,
vruchtbare grond,
met overvloed van koren en most.
Volken zullen je dienen
en natiën voor je buigen;
je moet heersen over je broers,
en de zonen van je moeder moeten voor jou buigen!
Wie jou vervloekt, zal vervloekt zijn;
wie jou zegent, zal gezegend zijn!'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Als je gelooft,
zal je Gods heerlijkheid zien, zo spreekt de Heer.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Isaak is oud en wil zijn oudste zoon Esau zegenen. Rebekka, die diep verbitterd is over Esaus keuze om twee vreemdelingen tot vrouw te nemen, verzet zich tegen de beslissing van haar man. Zij bedenkt het bedrog om Jakob de plaats van zijn broer Esau te laten innemen om zo de zegen van zijn vader en het eerstgeboorterecht te krijgen. In de opvatting van de auteur staat de werkzaamheid van deze zegen bij God buiten discussie. Het verhaal gaat verder met Esau, die zich overgeeft aan een uitputtende haat jegens zijn broer en zelfs besluit om hem te doden. Jakob probeert het bedrog te herstellen door zich "zevenmaal" voor zijn broer neer te buigen, zoals later wordt verhaald. God maakt echter de zegen die Isaak aan Jakob had gegeven niet ongedaan, ook al was die door bedrog verkregen. Alleen het herstel van de broederlijkheid kan vrede brengen. Het verhaal laat zien dat de geschiedenis van Gods volk niet lineair verloopt, maar de Heer slaagt erin zijn volk op de weg van de verlossing te leiden, zelfs als de mensen van zijn wegen afdwalen. In dit verhaal wordt een ding duidelijk: het is niet de oudste en sterkste zoon die de erfenis krijgt, maar de jongste en zwakste. Het is een logica die de mensen vreemd is, maar die we zo vaak in de Bijbel terugvinden.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.