GEBED IEDERE DAG

Gebed van het heilig kruis
Woord van god elke dag
Libretto DEL GIORNO
Gebed van het heilig kruis
Vrijdag 4 juli


Lezing van Gods Woord

Alleluia, alleluia, alleluia !

Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Genesis 23,1-4.19; 24,1-8.62-67

Sara bereikte de leeftijd van honderdzevenentwintig jaar. Toen stierf zij in Kirjat-Arba, ook Hebron geheten, in Kanaän. Abraham hield eerst de rouwklacht over Sara en beweende haar. Daarna liet hij zijn overleden vrouw alleen en richtte het woord tot de Hethieten. Hij zei: ‘Ik ben bij u maar een vreemdeling; daarom vraag ik: geef mij een eigen begraafplaats, waar ik mijn overleden vrouw kan begraven.' Daarna begroef Abraham zijn vrouw Sara in de grot op de akker van Makpela, ten oosten van Mamre of Hebron, in Kanaän. Abraham was oud en op hoge leeftijd, en de Heer had hem in alles gezegend. Nu zei Abraham tegen zijn oudste dienaar, die het toezicht had over heel zijn bezit: ‘Leg je hand onder mijn heup. Bij de Heer, de God van de hemel en de aarde, moet je mij zweren dat je voor mijn zoon geen vrouw zult zoeken onder de meisjes van Kanaän, waar ik woon, maar dat je naar mijn land en mijn verwanten zult gaan, om daar een vrouw voor mijn zoon Isaak te zoeken.' De dienaar zei: ‘En als er nu eens geen vrouw is die met mij mee wil komen naar dit land? Moet ik dan uw zoon terugbrengen naar het land dat u verlaten hebt?' Abraham antwoordde: ‘Nee, dat niet, je mag mijn zoon daar nooit terugbrengen. De Heer, de God van de hemel, heeft mij uit mijn ouderlijk huis en uit mijn geboorteland laten vertrekken en mij beloofd, ja gezworen: “Aan uw nakomelingen zal Ik dit land schenken.” Hij zal zijn engel voor je uit zenden, en je zult daar een vrouw voor mijn zoon meekrijgen. Zou er geen vrouw met je mee willen, dan ben je ontslagen van de eed die ik je laat zweren; maar in geen geval mag je mijn zoon naar dat land terugbrengen.' Isaak was teruggekomen van de bron Lachai-Roï; hij woonde toen in de Negeb. Bij het vallen van de avond ging hij buiten wat afleiding zoeken; toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij ineens kamelen aankomen. Ook Rebekka keek op, en toen zij Isaak zag, liet zij zich van haar kameel glijden en vroeg aan de dienaar: ‘Wie is die man daar, die over het veld naar ons toe komt?' De dienaar antwoordde: ‘Dat is mijn meester.' Toen deed zij haar sluier voor. De dienaar vertelde Isaak alles wat hij gedaan had. Daarop bracht Isaak Rebekka in zijn tent en nam haar tot vrouw. Isaak kreeg haar lief en vond troost voor het verlies van zijn moeder.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Alleluia, alleluia, alleluia !

De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
Wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.

Alleluia, alleluia, alleluia !

De verhalen in Genesis ontwikkelen zich als verhalen van een familie die een volk wordt, een eenheid rond een door God gezegend nageslacht. Vaders en moeders zijn draden die geweven worden in een woord dat leven wordt. Abraham, Sara, Isaak en Rebecca. Aan het begin van het verhaal definieert Abraham zichzelf opnieuw als "maar een vreemdeling", of anders gezegd als "immigrant". Dit doet denken aan de permanente toestand van het volk Israël in zijn oorsprong, die zowel bij de aartsvaders als bij Mozes steeds weer in herinnering wordt geroepen: geen vaste verblijfplaats hebben, leven als pelgrims, als vreemdelingen in een land dat God gegeven heeft en dat daarom geen absoluut bezit is, het land dat de mens moet bewerken en bewaken en niet overheersen of in bezit nemen. Dat maakt in zekere zin alles provisorisch. Maar het maakt de mens ook vrij van bezit, iets wat te weinig als vrijheid aanzien wordt. Abraham is dus verplicht om een klein stuk land te kopen om Sara te begraven. Het is een teken van zijn onzekere toestand, maar ook van de vrijheid om te erkennen dat land en nakomelingen een geschenk van de Heer zijn, dat hij niet de auteur is van wat hem overkomt en niet de eigenaar van wat hem is geschonken. De lotgevallen van de aartsvaders en daarna die van Israël zullen een voortdurende herinnering zijn aan deze oorsprong, zoals te lezen staat in het boek Deuteronomium: "Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij is met een klein aantal mensen naar Egypte gegaan en, terwijl hij daar als vreemdeling verbleef, een groot, machtig, talrijk volk geworden" (Dt 26, 5). Deze herinnering moeten ook wij christenen levend houden en maken tot de grondslag van onze inclusieve universaliteit.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.