Gedachtenis van de eerste martelaren van de kerk van Rome onder keizer Nero. Lees meer
Gedachtenis van de eerste martelaren van de kerk van Rome onder keizer Nero.
Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangenen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Genesis 18,16-33
Toen de mannen verder trokken, zagen zij in de diepte Sodom liggen. Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen. De Heer dacht: ‘Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben? Want Abraham wordt zeker een groot en machtig volk, en om hem zullen alle volken van de aarde zich gezegend noemen. Ik heb hem immers uitverkoren; zijn zonen en zijn nakomelingen moet hij leren zich door een rechtschapen en deugdzaam leven aan de weg van de Heer te houden, dan kan de Heer vervullen wat Hij over Abraham gezegd heeft.' Daarom zei de Heer: ‘Luid stijgt de roep om wraak uit Sodom en Gomorra op! Uitermate zwaar is hun zonde! Ik ga naar beneden om te zien of hun daden werkelijk overeenstemmen met de roep die tot Mij is doorgedrongen; Ik wil het weten.' Toen gingen de mannen op weg in de richting van Sodom. De Heer bleef echter nog bij Abraham staan. Abraham ging naar Hem toe en zei: ‘Wilt U werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult U die dan verdelgen? Zult U de stad geen vergiffenis schenken omwille van de vijftig rechtvaardigen die er wonen? Zoiets kunt U toch niet doen: de rechtvaardigen samen met de boosdoeners laten sterven! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners; dat kunt U toch niet doen! Zal Hij, die de hele aarde oordeelt, geen recht doen?' En de Heer zei: ‘Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in de stad vind, zal Ik omwille van hen de hele stad vergiffenis schenken.' Abraham begon weer en zei: ‘Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof en as ben? Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf; zult U dan toch om die vijf de hele stad verwoesten?' En de Heer zei: ‘Ik zal haar niet verwoesten als Ik er vijfenveertig vind.' Opnieuw sprak Abraham tot Hem: ‘Misschien zijn er maar veertig te vinden.' En de Heer zei: ‘Ik zal het niet doen, omwille van die veertig.' Nu zei Abraham: ‘Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog eens aandring; misschien zijn er maar dertig te vinden.' En Hij zei: ‘Ik zal het niet doen als Ik er dertig vind.' Abraham zei opnieuw: ‘Ik ben wel vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen; maar misschien worden er maar twintig gevonden.' En Hij zei: ‘Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die twintig.' Abraham zei: ‘Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden.' En Hij zei: ‘Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien.' Zodra de Heer zijn gesprek met Abraham beëindigd had, ging Hij weg, en Abraham keerde naar zijn woonplaats terug.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.
Alleluia, alleluia, alleluia !
"Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben?". God voelt dat Hij niet kan werken zonder zijn vriend de belangrijke beslissingen toe te vertrouwen die hij gaat nemen. Hij wil dat Abraham op een directe manier deelneemt aan zijn heilsplan. De roep over het verderf waarin Sodom en Gomorra terecht waren gekomen, was luid ten hemel opgestegen. En zoals we vaak lezen in de psalmen, hoort God het geschreeuw van de armen die onderdrukt worden door kwaad en geweld. Hij besluit daarom om de twee steden, die symbolen van kwaad en onrecht waren geworden, te vernietigen. Maar als Hij zijn plan aan zijn vriend toevertrouwt, krijgt Abraham medelijden en neemt hij de verdediging op van de verdoemde stad. En hij bemiddelt met zoveel aandrang bij zijn Vriend dat hij Hem overtuigt om van zijn plan af te zien. Het is een lange, volgehouden voorbede. Zes keer dringt hij er bij de Heer op aan dat Hij de stad en daarmee de rechtvaardigen die er wonen niet vernietigt, hoe weinig het er ook mogen zijn. Het aantal rechtvaardigen dat Abraham voorstelt, loopt terug tot tien. En God is bereid om de hele stad te vergeven uit respect voor slechts tien rechtvaardigen. Het is een verhaal dat allereerst de kracht van het gebed toont: Gods kan zelfs op zijn eigen besluit terugkomen. We moeten ons meer bewust zijn van de grote kracht van het gebed: God kan ingrijpen om het geweld en het kwaad te vernietigen en om onze steden te redden. Daarom moeten we tot de Heer bidden voor de steden in onze wereld, die zo vaak geteisterd worden door corruptie en conflicten. Wij christenen, ook al zijn we met weinigen, zeker in de megasteden van vandaag, kunnen niettemin het geweld van het kwaad beteugelen met onze gebeden. Dat is een doorslaggevend dienstwerk in onze tijd: het gezamenlijke gebed van de christenen voor onze steden brengt vruchten van vrede en eensgezindheid voort.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.