WOENSDAG IN DE GOEDE WEEK Lees meer
WOENSDAG IN DE GOEDE WEEK
Lezing van Gods Woord
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Als wij sterven met Hem zullen wij met Hem leven,
als wij volharden met Hem zullen wij met Hem overwinnen.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Matteüs 26,14-25
Toen ging een van de twaalf, die Judas Iskariot heette, naar de hogepriesters en zei: ‘Wat wilt u me geven, als ik Hem aan u overlever?' Ze telden dertig zilverstukken voor hem uit. Vanaf toen zocht hij een gunstig moment om Hem over te leveren.
Op de eerste dag van het feest van de ongedesemde broden kwamen de leerlingen Jezus vragen: ‘Waar wilt U dat wij het paasmaal voor U voorbereiden?' Hij zei: ‘Ga naar de stad, naar die en die, en zeg hem: “De meester laat weten: Mijn tijd is nabij. Bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.” ' De leerlingen deden wat Jezus hun opgedragen had, en ze maakten het paasmaal klaar.
Toen de avond gevallen was, was Hij met de twaalf aan tafel. Tijdens de maaltijd zei Hij: ‘Ik verzeker jullie, een van jullie zal Mij overleveren.' Buitengewoon bedroefd als ze waren, begonnen ze Hem één voor één te vragen: ‘Ik ben het toch niet, Heer?' Hij gaf hun ten antwoord: ‘Wie met Mij zijn hand in de schaal doopt, die zal Mij overleveren. De Mensenzoon gaat wel heen zoals over Hem geschreven staat, maar wee die mens door wie de Mensenzoon overgeleverd wordt. Het zou beter zijn voor die mens, als hij niet geboren was.' Judas, die Hem wilde overleveren, reageerde: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?' Hij zei tegen hem: ‘Jij hebt het gezegd.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Als wij sterven met Hem zullen wij met Hem leven,
als wij volharden met Hem zullen wij met Hem overwinnen.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Het verhaal van Judas' verraad wekt altijd gevoelens van pijn en verbijstering op. Judas gaat zo ver dat hij zijn Meester verkoopt voor dertig denariën, de prijs van het losgeld van een slaaf. Hoeveel bitterheid ligt er in de aanhef van het evangelie dat wij vandaag lezen: "een van jullie"! Ja, een van de twaalf, een van zijn beste vrienden. Iemand die Jezus had uitverkoren en liefgehad, voor wie Hij gezorgd had en die Hij verdedigd had tegen de aanvallen van zijn tegenstanders. En nu is uitgerekend hij het die Hem verkoopt aan zijn vijanden. Judas heeft zich laten verleiden door rijkdom en heeft zo de afstand tot de Meester vergroot tot hij op het punt is gekomen waarop hij zijn verraad bedenkt en het vervolgens uitvoert. Jezus had duidelijk gezegd: "Je kunt God en de geldduivel niet tegelijk dienen" (Mt 6, 24). Judas geeft uiteindelijk de voorkeur aan de laatste. En hij gaat weg. Jezus weet goed wat Hem te wachten staat: "Nu is het uur nabij". Hij had zijn leerlingen gevraagd om het paasmaal, het avondmaal van het lam, te bereiden, waarmee Hij aantoonde dat het niet Judas was die hem "overleverde" aan de priesters, maar dat Hij zichzelf "overgaf" aan de dood uit liefde voor de mensen. De vraag over de liefde, die Jezus die avond stelt, blijft weerklinken in de oren van iedere leerling, ja van iedere mens: Jezus' lijden is niet voorbij. Vooral de armen, de zwakken, de eenzamen en de uitgeslotenen blijven behoefte hebben aan liefde. We moeten allemaal waakzaam zijn om dat instinct van verraad dat in het hart van ieder van ons verborgen zit te verwijderen. Judas durft die avond, om het binnenste van zijn ziel voor anderen verborgen te houden, te zeggen: "Ik ben het toch niet, rabbi?". Laten wij onszelf bevragen over ons verraad, niet om ons erdoor te laten verpletteren, maar om ons nog hechter te binden aan Jezus, die de zonden van de wereld op zijn schouders blijft nemen.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.