Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Geest van de Heer rust op u,
wie uit u geboren wordt zal heilig zijn.
Alleluia, alleluia, alleluia !
1 Tessalonisenzen 2,1-8
U weet immers zelf, broeders en zusters, dat ons optreden onder u niet vergeefs is geweest. Integendeel, na de mishandelingen en beledigingen die wij, zoals u weet, in Filippi hadden te verduren, hebben wij met de hulp van onze God de moed gevonden om ondanks heftige tegenstand het evangelie van God openlijk bij u te verkondigen. Want onze prediking komt niet voort uit dwaling, onzuivere bedoelingen of bedrog. Maar omdat God zelf ons geschikt heeft bevonden en ons het evangelie heeft toevertrouwd, daarom verkondigen wij: niet om in de gunst te komen bij mensen, maar bij God, die ons hart toetst. Nooit immers hebben wij ons ingelaten met vleierij, dat weet u, en evenmin met hebzuchtige bijbedoelingen; God is onze getuige. Wij hebben geen eerbewijzen van mensen gezocht, van u noch van anderen, ofschoon wij als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden. Maar wij zijn als weerloze kinderen onder u opgetreden, zoals een voedster die haar kinderen koestert. We waren u zo innig genegen dat wij u graag niet alleen het evangelie van God, maar ook ons eigen leven hadden geschonken; zo lief was u ons geworden.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Zie, Heer, uw dienaars:
ons geschiede naar uw woord.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Paulus herinnert zijn lezers aan het gelukkige resultaat van Gods handelen in Tessalonika, waar hij was aangekomen na de trieste ervaringen die hij had gehad in Filippi, waar hij samen met Silvanus was gegeseld, in de gevangenis was gegooid en uiteindelijk was gedwongen de stad te verlaten. Ook in Tessalonika verkondigt Paulus het evangelie van God "ondanks heftige tegenstand", maar desondanks is hij niet ontmoedigd of moedeloos. Zijn kracht ligt in zijn verbondenheid met God, de bron van vrijheid en vertrouwen om het evangelie te verkondigen. Heel duidelijk stelt de apostel dat zijn prediking oprecht en vrij van eigenbelang is, omdat hij deze taak van God zelf heeft ontvangen. En aan God is hij verantwoording schuldig. De apostel is zich ervan bewust dat hij alleen bij God in de gunst moet staan, niet bij mensen, en daarom gaat hij niet op zoek naar de sympathie van mensen. Hij verkondigt het evangelie van God "te pas en te onpas" (2 Tim 4, 2). Hij weet heel goed dat hij elke ambitie die hem van het evangelie en van God zelf zou afleiden uit zijn hart moet bannen. Als apostel zou hij op zijn autoriteit kunnen staan en respect en eerbetoon kunnen opeisen, maar in plaats daarvan verkiest hij de weg van de zachtmoedigheid, van de onbaatzuchtige toewijding aan anderen. Hij gedraagt zich als een moeder die haar kind niet alleen melk maar ook haar grote liefde schenkt. Dat is de bron van de ware pastorale gedrevenheid van de apostel die zegt: "We waren u zo innig genegen dat wij u graag niet alleen het evangelie van God, maar ook ons eigen leven hadden geschonken". De verkondiging van het evangelie zet altijd aan tot een overvloedige liefde die leidt tot de gave van zijn eigen leven. De apostel wijdt zich aan de verkondiging van het woord van God, niet alleen met woorden, maar met het voorbeeld van zijn gedrag in de gemeenschap. Als het evangelie werkelijk wordt beleefd krijgt de verkondiging de kracht het hart van mensen te veranderen.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.