GEBED IEDERE DAG

Gebed voor de vrede
Woord van god elke dag
Libretto DEL GIORNO
Gebed voor de vrede
Vrijdag 22 augustus


Lezing van Gods Woord

Alleluia, alleluia, alleluia !

Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangenen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Ruth 1,1.3-6.14-16.22

In de tijd van de rechters brak er in het land een hongersnood uit. Een man trok weg uit Betlehem, in Juda, om zich met zijn vrouw en zijn twee zonen als vreemdeling in de vlakte van Moab te vestigen. Elimelek, de man van Noömi, stierf en zij bleef achter met haar zonen. Die trouwden beiden met een Moabitische vrouw; de ene vrouw heette Orpa, de andere Ruth. Ongeveer tien jaar woonden zij daar. Toen stierven ook Machlon en Kiljon, en na het verlies van haar beide zonen en haar man bleef de vrouw alleen achter. Samen met haar schoondochters aanvaardde zij de terugtocht uit de vlakte van Moab, want zij had gehoord dat de Heer zich het lot van zijn volk had aangetrokken en het weer brood gaf. Maar zij bleven luid wenen. Ten slotte kuste Orpa haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth klemde zich aan haar vast. Noömi zei: ‘Je schoonzuster gaat terug naar haar volk en haar god. Ga toch met haar mee!' Maar Ruth antwoordde: ‘Dring er niet langer op aan dat ik u verlaat en terugga, zo ver van u vandaan. Waar u gaat, ga ik; waar u blijft, blijf ik. Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God. Zo keerde Noömi, samen met haar schoondochter Ruth, de Moabitische, uit de vlakte van Moab terug. Zij kwamen in Betlehem aan bij het begin van de gersteoogst.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Alleluia, alleluia, alleluia !

De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Waar het boek Rechters gekenmerkt wordt door geweld en oorlog, mede ten gevolge van Israëls verovering van het beloofde land, staan vrede en ontmoeting centraal in het boek Ruth. Het verhaal opent met Noömi's terugkeer naar Betlehem, vanwaar zij met haar man en kinderen was vertrokken naar het land van de Moabieten, een van de volkeren die ten tijde van de Rechters Israëls onderdrukkers waren (Re 3). Noömi had haar man en haar twee kinderen in Moab verloren. Daarom besluit zij om terug te keren; ze heeft wel bezittingen, maar ze is alleen. Het is in deze context van eenzaamheid dat het gezelschap van Ruth in Noömi's verhaal past. Ruth is een Moabietische vrouw die bij haar volk had kunnen blijven, maar die verkiest om bij Noömi te blijven en haar te volgen als die besluit om naar Betlehem terug te keren. Niet zo de andere schoondochter, die gebonden blijft aan haar land. Ruth doet uit liefde voor Noömi afstand van de Moabietische identiteit, cultuur en godsdienst van haar eigen familie en verkiest om te leven met de mensen, cultuur, godsdienst en familie van haar vriendin Noömi. Die laat niet na haar te wijzen op de moeilijkheden die een dergelijke keuze met zich meebrengt, maar Ruth twijfelt niet: "Waar u gaat, ga ik". Noömi komt aan in Betlehem. Ze is haar man kwijt, maar een nieuwe vriendschap verrijkt nu haar leven. Als de inwoners van Betlehem Noömi en haar vriendin zien, tonen ze meer wantrouwen dan gastvrijheid, zozeer zelfs dat Noömi haar naam wil veranderen: "Noem mij niet langer Noömi [de zoete]; noem mij liever Mara [de bittere]. Rijk ben ik hier weggegaan, met lege handen laat de Heer mij terugkomen". In feite zijn haar handen niet "leeg"; haar vriendschap met Ruth is haar nieuwe rijkdom. Het verhaal toont de rijkdom en de voorzienigheid van de vriendschap. Ruth groeit meer en meer in het besef van haar keuze en ondanks het feit dat zij een "vreemdelinge" is, wordt zij vergeleken met de "moeders" van Israël. Door de standvastigheid van haar vriendschap wordt ze de hoop van Noömi en Boaz.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.