Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Geest van de Heer rust op u,
wie uit u geboren wordt zal heilig zijn.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Rechters 6,11-24
Toen kwam de engel van de Heer en ging zitten onder de terebint van Ofrat, die het eigendom was van Joas, van Abiëzer. Zijn zoon Gideon was bezig tarwe uit te kloppen in een perskuip, om niet door de Midjanieten gezien te worden. De engel van de Heer verscheen daar voor hem en zei: ‘De Heer is met u, dappere held.' Gideon antwoordde: ‘Neem me niet kwalijk, heer: als de Heer inderdaad met ons is, waarom is ons dit alles dan overkomen? Waar zijn de wonderen waarover onze voorvaderen ons verteld hebben; zij zeiden toch: “De Heer heeft ons uit Egypte geleid.” Maar nu heeft de Heer ons verstoten en ons aan de Midjanieten overgeleverd.' Toen richtte de Heer zich tot hem en zei: ‘Trek op tegen de Midjanieten! U bent sterk genoeg om Israël uit hun macht te bevrijden. Ik ben het die u zendt.' En Gideon zei: ‘Neem me niet kwalijk, Heer: hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Mijn stamhuis is het armste van heel Manasse en ik ben de jongste van de familie.' Maar de Heer zei: ‘Ik zal bij u zijn; u zult de Midjanieten verslaan alsof het maar één enkele man was.' Maar Gideon hield aan: ‘Als ik genade heb gevonden in uw ogen, geef mij dan een teken dat U het bent, die met mij spreekt. En ga niet weg voor ik terug ben en U een geschenk heb aangeboden.' De Heer antwoordde: ‘Ik blijf hier tot u terug bent.' Gideon ging naar huis, maakte een geitenbokje klaar en een efa ongezuurde broden. Hij deed het vlees in een mand en de saus in een kom; die bracht hij naar Hem toe onder de terebint en bood ze Hem aan. De engel van God sprak: ‘Leg het vlees en de ongezuurde broden daar op dat rotsblok en giet de saus erover uit.' Gideon deed dat. De engel van de Heer stak de stok die Hij in zijn hand had uit naar het vlees en de ongezuurde broden, en raakte die met de punt van de stok aan; toen laaide er uit het rotsblok een vuur op dat het vlees en de ongezuurde broden verteerde. Daarop verdween de engel van de Heer uit zijn ogen. Nu begreep Gideon dat het de engel van de Heer was geweest. Hij zei: ‘Wee mij, Heer god, want ik heb oog in oog gestaan met de engel van de Heer.' Maar de Heer verzekerde hem: ‘Vrede is met u; wees niet bang, u zult niet sterven.' Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de Heer en noemde het: ‘De Heer is vrede.' Dat altaar staat nog in Ofrat, de stad van Abiëzer, tot op de dag van vandaag.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Zie, Heer, uw dienaars:
ons geschiede naar uw woord.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Het verhaal van Debora, profetes en rechter, wordt onmiddellijk gevolgd door de cyclus van Gideon, die drie hoofdstukken van het boek in beslag neemt. Het verhaal opent met de slavernij onder de Midjanieten die het volk Israël dwingen voor hen te werken. Aan het eind van het werk zien de Israëlieten hun hele oogst opgeëist. Israël blijft echter tot de Heer bidden om opnieuw verlost te worden van de slavernij. De Heer ziet het lijden van zijn volk, hoort hun gebed en besluit in te grijpen. Hij vertoont zich aan Gideon in de gedaante van een engel die rechtstreeks tot hem spreekt. De Heer openbaart zich altijd als een woord. "De Heer is met u". Gideon antwoordt in het meervoud: "Neem me niet kwalijk, heer: als de Heer inderdaad met ons is, waarom is ons dit alles dan overkomen?". Hij begrijpt dat een roeping nooit individueel is, maar voor het hele volk dat hij op dat moment vertegenwoordigt. De Heer antwoordt door Gideon uit te kiezen en hem te zenden om het kwaad te overwinnen waarover hij klaagt: "Trek op tegen de Midjanieten! U bent sterk genoeg om Israël uit hun macht te bevrijden". Gideons kracht ligt in de Heer zelf: "Ik zal bij u zijn; u zult de Midjanieten verslaan". Gideon aanvaardt wat tot hem gezegd is. Toch wil hij de dialoog met God voortzetten om er zeker van te zijn dat Hij het is die tot hem spreekt. Hij wil als het ware "oog in oog" staan met God. En hij "ziet" Hem in een tafereel van gastvrijheid. Als in een liturgisch gebaar biedt Gideon zijn gastheer voedsel aan, maar het is de gastheer zelf die het aanraakt en het heiligt. En op dat moment verdwijnt de engel van de Heer uit zijn ogen. Het lijkt een voorafspiegeling van de ontmoeting in Emmaüs. Vanaf het begin van de heilsgeschiedenis is de gastvrijheid de plaats van de ontmoeting met God. Jezus zelf zal zeggen: " Ik had honger, [...] Ik was vreemdeling en jullie hebben Me opgenomen" (Mt 25, 35).
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.