Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangenen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Handelingen 14,5-18
Toen het hun duidelijk werd dat heidenen en Joden met hun leiders aanstalten maakten om geweld te gebruiken en hen te stenigen, vluchtten zij naar de Lykaonische steden Lystra en Derbe en omstreken. Daar zetten zij de verkondiging van de goede boodschap voort.
In Lystra zat een man op straat die geen macht had over zijn voeten; vanaf de moederschoot was hij verlamd en hij had nooit kunnen lopen. Deze man luisterde naar Paulus. Paulus keek hem doordringend aan en zag dat hij het vertrouwen had dat hij genezen zou worden. Met luide stem zei hij: ‘Kom overeind, sta recht op uw voeten!' Hij sprong op en stapte rond. Toen de mensen zagen wat Paulus gedaan had, verhieven zij hun stem en schreeuwden in het Lykaonisch: ‘De goden zijn mensen geworden en naar ons afgedaald!' Barnabas noemden ze Zeus en Paulus Hermes, omdat hij de woordvoerder was. En de priester van Zeus-buiten-de-stad kwam met stieren en kransen bij de poorten en wilde met de menigte een offer brengen. Toen de apostelen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden ze hun kleren en sprongen schreeuwend tussen de mensenmenigte. ‘Mannen, waarom doet u dit?' riepen ze. ‘Wij zijn ook maar gewoon mensen, net als u, en onze boodschap is dat u zich van die schijngoden moet bekeren tot een levende God, die de hemel en de aarde en de zee en al wat ze bevatten gemaakt heeft. In de tijd die achter ons ligt liet Hij alle heidenen hun eigen wegen gaan. Toch liet Hij zich niet onbetuigd, door zijn weldaden: uit de hemel schonk Hij u regen en vruchtbare tijden, met voedsel en vrolijkheid vulde Hij uw harten.' Zelfs met deze woorden konden ze de mensenmenigte er ternauwernood van weerhouden hun een offer te brengen.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Paulus en Barnabas hebben de stad Ikonium verlaten om te ontkomen aan de vijandigheid van het volk, dat hen wilde stenigen. Zij vinden een schuilplaats in Lystra, een groot dorp waar de inwoners allen heidenen waren. Maar Paulus en Barnabas geven de verkondiging van het evangelie niet op. Een man die vanaf zijn geboorte verlamd is, luistert naar hun prediking. Naar het voorbeeld van Jezus kijkt Paulus de man in de ogen en leest in het diepst van diens hart een eenvoudige, maar beslissende vraag: het verlangen om te lopen. Onmiddellijk stopt de apostel met zijn prediking, of liever: brengt hij ze in praktijk. Hij zegt tegen die man: "Kom overeind, sta recht op uw voeten!" Die woorden, die met beslistheid tot de verlamde man worden gericht, dringen door tot in zijn vezels en doen hem opstaan. Lucas schrijft: "Hij sprong op en stapte rond". De verkondiging van het evangelie doet mensen opstaan uit hun verlamming, verkwikt de door eigenliefde verkrampte benen en herstelt de waardigheid om "op eigen benen te staan" en niet langer slaaf te zijn van de vele boze geesten van de wereld. Petrus had hetzelfde gedaan met de lamme die zat te bedelen bij de "Schone Poort" van de tempel. Dat is wat leerlingen van alle tijden die vertrouwen op de kracht van het woord van de Heer kunnen bereiken. Gregorius de Grote zei graag: "Wat is de wortel van de rechtvaardige anders dan de verkondiging? Daaruit is hij geboren en daarin vindt hij zijn steun".
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.