GEBED IEDERE DAG

Gebed van het heilig kruis
Woord van god elke dag

Gebed van het heilig kruis

Gedachtenis van de profeet Jesaja. Lees meer

Libretto DEL GIORNO
Gebed van het heilig kruis
Vrijdag 9 mei

Gedachtenis van de profeet Jesaja.


Lezing van Gods Woord

Alleluia, alleluia, alleluia !

Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Handelingen 9,1-20

Saulus ging nog altijd fel te keer en bedreigde de leerlingen van de Heer met de dood. Hij wendde zich tot de hogepriester en vroeg hem brieven voor de synagogen in Damascus, zodat hij aanhangers van de weg die hij daar zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen kon nemen en naar Jeruzalem overbrengen. Hij was op weg en naderde Damascus al, toen hem plotseling een hemels licht omstraalde. Hij viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?' Hij zei: ‘Wie bent U dan, Heer?' Deze antwoordde: ‘Ik ben Jezus die jij vervolgt. Kom, sta op en ga de stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je doen moet.' Zijn reisgenoten stonden sprakeloos; ze hoorden de stem wel, maar zagen niemand. Saulus stond op van de grond, maar hoewel hij zijn ogen open had kon hij niets zien. Ze namen hem dus bij de hand en brachten hem zo Damascus binnen. En het duurde drie dagen dat hij niet kon zien en niet at of dronk. Nu was er in Damascus een leerling die Ananias heette. De Heer zei in een visioen tegen hem: ‘Ananias!' en hij antwoordde: ‘Hier ben ik, Heer.' Daarop zei de Heer tegen hem: ‘Sta op en ga naar de Rechte Straat en vraag in het huis van Judas naar iemand uit Tarsus die Saulus heet. Hij is nu juist in gebed en heeft in een visioen gezien hoe iemand met de naam Ananias binnenkomt en hem de handen oplegt, zodat hij weer kan zien.' Hierop zei Ananias: ‘Heer, ik heb al van veel kanten gehoord hoeveel kwaad deze man uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan. Ook hier beschikt hij over een machtiging van de hogepriesters om ieder die uw naam aanroept gevangen te nemen.' Maar de Heer zei tegen hem: ‘Ga, want deze man is het instrument dat Ik gekozen heb om mijn naam hoog te houden onder de volken en hun koningen en onder de Israëlieten. Ik zal hem namelijk laten zien hoeveel hij moet lijden omwille van mijn naam.' Ananias vertrok, ging het huis binnen en legde hem de handen op. ‘Saul, broeder,' zei hij, ‘de Heer heeft mij gestuurd – Jezus, die je onderweg hierheen is verschenen – opdat je weer kunt zien en vervuld wordt van heilige Geest.' Meteen vielen hem als het ware de schellen van de ogen. Hij kon weer zien, stond op en liet zich dopen. Hij at iets om weer op krachten te komen. Hij was enkele dagen bij de leerlingen in Damascus en meteen al verkondigde hij in de synagogen dat Jezus de Zoon van God is.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Alleluia, alleluia, alleluia !

De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
Wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Wat Paulus overkwam, belangt elke christen aan: als iemand zijn eigen trots niet laat varen en zijn eigen zwakheid niet ontdekt, kan hij moeilijk begrijpen wat het betekent om te geloven. Alleen door je eigen armzaligheid te erkennen kan je het licht van de wijsheid van het evangelie verwelkomen. Hoogmoed brengt ten val en leidt tot geweld. Nederigheid echter doet een mens herleven en leidt tot meer begrip en solidariteit. Niet toevallig wordt de toekomstige apostel "bij de hand genomen" naar Damascus waar hij, geleid door Ananias, na drie dagen duisternis het doopsel ontvangt en een nieuw leven begint. Wie vandaag Damascus binnenkomt - en laten we niet vergeten welke tragedie deze stad de laatste jaren heeft getroffen - bevindt zich bijna onmiddellijk aan het begin van de "Rechte Straat", de hoofdstraat van de oude stad. Die straat wordt in Handelingen genoemd; een oude traditie wil dat hier het huis stond van Ananias, waar Paulus werd opgenomen zodra hij in de stad aankwam. De auteur doet verslag van Ananias' aanvankelijke schrik en vervolgens van zijn verbazing als hij hoort dat Saul naar hem onderweg is, die hij beschouwde als een van de gezworen vijanden van de jonge christelijke gemeenschap. Maar op aansporen van de Geest gaat hij hem tegemoet en zegt: "Saul, broeder". Voor Ananias is Saul van Tarsus geen vijand meer, maar een broer. De bekeerde vervolger krijgt het zicht terug. De christenen zijn nu ook voor hem broers geworden. Hoogmoed en gewelddadigheid, die hem tevoren hadden bezield, hadden hem verblind. Maar de Heer heeft hem veranderd. Paulus heeft persoonlijk de verrezen Jezus ontmoet en heeft nu een broer nodig die hem de ogen opent. Ananias neemt hem op, legt hem de Schriften uit en leidt hem binnen in het leven van de gemeenschap. Telkens wanneer ons het woord van God wordt verkondigd in de gemeenschap van broers en zussen worden wij bij naam geroepen, dat wil zeggen opgeroepen om ons het woord dat we gehoord hebben eigen te maken.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.